UvA logo Nederlands First Page Lof der oppervlakkigheid. Contact tussen mensen met een verstandelijke of psychiatrische achtergrond en buurtbewoners F.H. Bredewold Samenvatting Contact tussen mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking en buurtbewoners SAMENVATTING Lay-out: Joukje Faber Ontwerp omslag: Leonie Meijer Omslagillustratie: Leonie Meijer nur 740 © F.H. Bredewold Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jº het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samenvatting Thema van het onderzoek Op verschillende plekken in Nederland leidt de vestiging en het verblijf van mensen met een beperking nogal eens tot conflicten tussen mensen met een beperking en hun buren. Buren klagen over gegrom en gegil. Ze kunnen de visite niet verstaan als ze in de tuin zitten en ze worden ‘s nachts uit hun slaap gehouden door geklop en geschreeuw (De Volkskrant, 29 juli 1013). De overheid verwacht echter veel positiefs van de buurt, ook voor mensen met een beperking. Tot in de jaren zeventig leefden veel mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrische achtergrond in grootschalige instellingen, ver weg van gewone wijken, ‘in de bossen’. Sinds de jaren zeventig ging het roer om: ‘normalisering’, ‘deïnstitutionalisering’ en ‘vermaatschappelijking’ werden de nieuwe idealen. Burgers met en zonder beperkingen moeten elkaar (leren) accepteren. De verwachting is dat buurtbewoners een bijdrage leveren aan de integratie van mensen met een beperking. Burgers moeten zich medeverantwoordelijk voelen voor het zorgen voor en opvangen van mensen met een psychiatrische achtergrond en verstandelijke beperking (TK, 1998/1999d; Kwekkeboom, 2006:18; Overkamp, 2000:85-86). Alle burgers worden opgeroepen om hun eigen welzijn vorm te geven en solidair te zijn met andere, meer kwetsbare burgers in de samenleving. Wat komt hiervan terecht? Hoe verlopen de contacten tussen buren, wijkgenoten, kerkleden, clubleden en al die andere burgers in de samenleving die mensen met een beperking tegenkomen? Helpt de buurvrouw de buurman met een psychiatrische beperking in het onderhouden van de tuin? En brengen kerkleden wekelijks een bezoekje aan de vrouw met een verstandelijke beperking? Of bepalen overlast en burenruzies het beeld? Deze vragen zijn vertaald in de volgende hoofdvraag die centraal staat in dit onderzoek: Welke patronen van geven en ontvangen worden aangetroffen in contacten tussen mensen met een beperking en hun medeburgers? Centrale concepten De basis van contact tussen mensen is uitwisseling van materiële of immateriële goederen (Mauss, 1990 [1923]; Komter, 2003). In elke relatie ziet die uitwisseling (geven- ontvangen-teruggeven) er anders uit en is ook de balans in geven en ontvangen anders. Buren wisselen bijvoorbeeld diensten uit op basis van wederkerigheid (Linders, 2010). ‘Jij zet mijn container buiten als ik op vakantie ben en ik verzorg jouw planten als jij er even tussenuit gaat’. In relaties tussen ouders en kinderen is die balans echter ver te zoeken. Ouders draven, hollen en rennen voor hun kinderen, maar verwachten niet dat zij dit direct voor hen terug doen (misschien als ze zelf oud zijn geworden wel). Op grond van literatuuronderzoek is een analysekader ontwikkeld waarin verschillende mogelijke vormen van geven en ontvangen in contact tussen burgers met en zonder beperkingen zijn weergegeven (zie Schema 1). De balans in geven in ontvangen is in elk interactiepatroon anders. Zo is daar ‘liefdadigheid’, waarbij de burger met een beperking met name ontvangt in het contact en de burger zonder beperking vooral geeft. Bij het interactiepatroon ‘uitbuiting’ wordt de burger met een beperking met name veel ontnomen. Het is ook mogelijk dat er helemaal geen uitwisseling bestaat. Dan is er sprake van het interactiepatroon ‘geen contact’. Een ander interactiepatroon is ‘wederkerigheid’. Bij wederkerigheid is er niet één partij die neemt of geeft, maar geven en ontvangen beide partijen in het contact. Juist van wederkerigheid zijn de verwachtingen groot. Die zou namelijk zorgen voor insluiting van kwetsbare burgers, toename van solidariteit, vergroting van de eigenwaarde van mensen en ze zou de waardering van groepen burgers voor elkaar doen toenemen. De verschillende vormen van contact (wederkerigheid, liefdadigheid, uitbuiting en geen contact) die in de literatuur naar voren komen, zijn in de hieronder staande matrix schematisch weergegeven. Er is af te lezen wie er geeft en ontvangt en tot welk soort contact dit leidt. Medeburger Geven Ontvangen Burger met beperking Geven Wederkerigheid Uitbuiting Ontvangen Liefdadigheid Geen contact Schema 1 Type interacties tussen burgers In het onderzoek is gekeken of en op welke manier de bovenstaande vormen van contact vorm krijgen in contacten tussen mensen met en zonder beperkingen. Welke mechanismen liggen ten grondslag aan de diverse interactiepatronen? Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende interactiepatronen voor beide groepen? De verwachting is dat met name wederkerig contact goed zou kunnen uitpakken voor mensen met een beperking en zou kunnen leiden tot duurzame contacten. Ingezette onderzoeksmethoden Om een antwoord te kunnen formuleren op de gestelde vraag is er onderzoek gedaan in twee buurten in Zwolle, te weten Ittersumerlanden en Schellerlanden. Er zijn diverse middelen ingezet voor het onderzoek. In de eerste plaats zijn enquêtes uitgezet onder burgers (met en zonder beperkingen) die in de betreffende buurten wonen. Vervolgens zijn er interviews gehouden met burgers met en zonder beperkingen die in genoemde buurten wonen (75 interviews) en daarnaast zijn er interviews afgenomen van zorgprofessionals die in deze buurten werken (25 interviews). Daarnaast heeft de onderzoeker meegelopen in wijkprojecten die op ontmoeting zijn gericht tussen mensen met en zonder beperking, namelijk: . Een eetcafé voor buurtbewoners gerund door mensen met een verstandelijke en/of een psychiatrische beperking (De keuken van Zuid); . Een klussenproject waarin mensen met een beperking klusjes doen voor mensen uit de wijk (Het schuurtje van Zuid); . Diverse projecten en activiteiten op wijkboerderij ‘De Schellerhoeve’ waarin wijkbewoners met en zonder beperkingen samenwerken (waaronder De Pluktuin). Ontmoeten burgers met en zonder beperkingen elkaar? In het eerste empirische hoofdstuk staan we stil bij de vraag of er contact bestaat tussen mensen met en zonder beperkingen, hoe het komt dat zo’n grote groep burgers zonder beperkingen geen enkel contact heeft met mensen die een beperking hebben en hoe het contact eruit ziet bij de groep die wel contact onderhoudt. Dan blijkt dat burgers zonder beperkingen niet vanzelfsprekend omzien naar burgers met een beperking. De grootste groep burgers (65-69%) die de schriftelijke enquête invulde, heeft geen enkel contact met mensen met een psychiatrische achtergrond of een verstandelijke beperking. Er zijn diverse redenen waarom de contacten tussen mensen met en zonder beperkingen niet ontstaan. Ten eerste blijken de beperkingen zelf zeer belemmerend te werken. Vanwege een verstandelijke beperking en een beperkte sociaal emotionele ontwikkeling begrijpen burgers met een beperking de ander niet, terwijl mensen zonder beperkingen zich moeilijk kunnen inleven in de wereld van degene met een beperking. Voor mensen met een psychiatrische stoornis als autisme of borderline is het aangaan en onderhouden van contact vaak ingewikkeld. Ook de gevolgen van de beperkingen voor de sociale participatie zijn dikwijls niet gering. Mensen met een beperking hebben, doordat zij vaak niet op de arbeidsmarkt participeren, een gering budget en daardoor weinig middelen om buiten de deur leuke dingen te doen of vervoer te bekostigen. Ook een gebrek aan sociale vaardigheden om initiatieven te nemen, al dan niet samenhangend met het ziektebeeld, is een belangrijke reden dat contacten lastig ontstaan en voortbestaan. Ook blijkt een gebrek aan zelfvertrouwen en een gebrek aan eigenwaarde vanwege het ziektebeeld en de schaamte die hiermee gepaard gaat een reden waarom burgers met een beperking niet naar buiten durven te treden en zich isoleren van anderen in de samenleving. Daarnaast zijn er de wederzijdse stigma’s en vooroordelen. Beelden over elkaar belemmeren mensen om met elkaar in contact te treden. Ook een afwijkend uiterlijk of slechte lichamelijke verzorging is een belemmering voor het in contact treden met mensen met een beperking. Het gevolg hiervan is dat er twee werelden bestaan, de wereld van mensen met beperkingen en de wereld van mensen zonder beperkingen. De stap om buiten de eigen wereld te treden blijkt nog zeer moeilijk te zijn. Omdat de hulpverlening nog te intern gericht is en aan netwerkgericht werken nog niet goed handen en voeten wordt gegeven, staan burgers met een beperking nog te veel buiten de reguliere wereld. Voor een groep burgers met een beperking die deze bescherming nodig heeft, zorgt dit voor een veilige afgebakende omgeving waar ze veel baat bij heeft. Voor burgers met beperkingen die zich op het grensgebied van deze twee werelden bevinden, is de stap naar de wereld buiten de psychiatrie of de verstandelijk gehandicaptensector groot, soms te groot. Een andere belangrijke constatering op grond van dit onderzoek is dat beleidsmakers rekening dienen te houden met de draagkracht van burgers zonder beperkingen. Nu blijkt het vestigingsbeleid ervoor te zorgen dat burgers met beperkingen in zwakkere buurten worden geplaatst, waardoor kwetsbare burgers hen moeten opvangen. Het risico bestaat dat deze burgers, die dikwijls met eigen problemen kampen, worden overvraagd. Weerbare burgers worden niet aangesproken. Dat de weerbare de kwetsbare ondersteunt, blijkt hiermee een illusie. Wie heeft er dan wel contact met mensen met een beperking? Vooral mensen die al bekend zijn met mensen met een beperking, doordat ze werkzaam zijn in de zorg, zelf kwetsbaar zijn of doordat ze een familielid hebben met een beperking. Bovendien blijken ook meer vrouwen dan mannen betrokken bij mensen met een beperking. En als er contact is, gaat het in het algemeen niet om die warme hulp- en zorgrelaties die beleidsmakers nastreven. Het grootste deel van de contacten is licht en oppervlakkig van aard. Mensen groeten elkaar en maken een praatje in de publieke ruimte. Dat is ook de plek waar de meeste burgers elkaar ontmoeten. Mensen kennen elkaar vooral uit de buurt en onderhouden daar lichte contacten. Wederkerigheid In Hoofdstuk 5 staan we stil bij de wederkerige contacten tussen mensen met en zonder beperkingen in de samenleving. Veel mensen zonder beperkingen (de 30- 35% van de mensen die in dit onderzoek wel contact heeft) hebben oppervlakkig contact op straat met mensen met een beperking, waarbij ze elkaar groeten en een praatje maken met elkaar. Voor zowel mensen met als zonder beperkingen die de enquête invulden, geldt dat dit de vorm van contact is die het meest vaak voorkomt. Deze lichte en oppervlakkige contacten, zo blijkt uit dit onderzoek, komen vaak spontaan tot stand in de publieke ruimte: op de hondenveldjes, op straat of in de winkel. Daar praten mensen met en zonder beperkingen met elkaar en onderhouden licht contact. Bij het contact op straat hoeven mensen elkaar niet toe te laten in de privésituatie, hetgeen past bij de ‘regels’ die op buurtniveau gehanteerd worden: namelijk het houden van gepaste afstand en je niet met elkaars privédomein bemoeien (zie ook Blokland, 2005; Jager-Vreugdenhil, 2012). Ook kan het contact in de publieke ruimte gemakkelijk afgebroken worden. Als een van tweeën uitgepraat is, loopt hij of zij door. Voor mensen zonder beperking geven de begrensde contacten veiligheid. Ze hebben de situatie in de hand, omdat ze zelf kunnen kiezen of ze het contact onderhouden of afbreken. Voor mensen met beperkingen zijn afgebakende situaties ook prettig omdat ze de situatie kunnen overzien en de rollen veelal helder zijn. ‘Jij bent de winkelier en ik ben de klant en we maken even een praatje, verder wordt er niet veel van mij verwacht’. Mensen komen door de lichtheid van het contact niet in de knoei met ingewikkelde sociale codes. Dergelijke lichte en begrensde contacten blijken voor zowel burgers met als zonder beperkingen van belang te zijn. Ze vormen een brug tussen de twee veelal gescheiden werelden van mensen met een beperking en mensen zonder beperking. Ze kunnen kennismaken met de wereld van ‘de ander’ zonder dat het bedreigend wordt. Voor mensen met een beperking geldt dat ze even uit de wereld van de psychiatrie of die van verstandelijk gehandicapten kunnen stappen en de rol van ‘patiënt’ of ‘cliënt’ van zich af kunnen zetten. Ze kunnen andere vormen van hun hybride identiteit (Ootes et al., 2012; Wiesel et al., 2013) ontdekken. Daarnaast blijkt een simpele groet, zwaai of een praatje bij de bakker bij te dragen aan het gevoel van erkenning en ‘zich thuis voelen’ in de buurt. Aangezien mensen met een beperking zich veel in de buurt ophouden, is dit van groot belang. Hoewel de grootste groep burgers het contact houdt bij groeten en een praatje maken, blijkt dat mensen zonder beperkingen ook advies en steun geven en samen leuke dingen doen met mensen met een psychiatrische achtergrond. Dit ligt voor mensen met een verstandelijke beperking anders. Daar houdt de grootste groep het alleen bij groeten en een praatje maken op straat. Het contact met mensen met een psychiatrische achtergrond is intensiever dan dat met mensen met een verstandelijke beperking. Waar contacten intensiever worden en mensen bijvoorbeeld ‘samen leuke dingen gaan doen’ of over en weer ‘diensten verlenen’ raakt de wederkerigheid vaak in onbalans. Binnen de intensievere vormen van wederkerig contact wordt de balans van wederkerigheid zoals die in ‘normale’ relaties vorm krijgt, omgezet in de norm van ‘liefdadigheid’. Burgers zonder beperkingen houden rekening met de beperking en verlangen daarom een minder grote tegengift. Als deze ‘norm van wederkerigheid’ omgezet wordt in de ‘norm van liefdadigheid’ (Gouldner, 1960) verandert er iets in de relatie tussen burgers met en zonder beperkingen. De gelijkwaardigheid in het contact wordt minder en dit roept bij zowel burgers met als burgers zonder beperkingen weerstand op. Waarom kan het contact niet ‘normaal’ zijn? Slechts een beperkte groep mensen met beperking heeft toegang tot wederkerige relaties waar empathie en liefde in het spel zijn. De weerstand die ontstaat wanneer aan mensen niet (meer) gevraagd wordt iets terug te geven, maakt het belang van wederkerigheid duidelijk. Mensen met een beperking vinden het prettig wanneer ze ook kunnen geven in contact. Het geeft ze het gevoel dat ze nodig zijn en iets te bieden hebben. Ze kunnen zich losmaken van hun rol van ‘patiënt’. Er wordt aanspraak gedaan op hun competenties en ze kunnen een ‘rol’ vervullen in de samenleving. Inzetten op wederkerige relaties lijkt dan ook van groot belang. Het is een manier van empoweren van mensen met een beperking. Liefdadigheid Een andere vorm van contact die binnen dit onderzoek gevonden werd is het interactiepatroon ‘liefdadigheid’. In Hoofdstuk 6 is dit interactiepatroon besproken. De liefdadigheidsrelaties kenmerken zich door asymmetrie in geven en ontvangen. De burger met een beperking wordt niet gevraagd iets terug te geven en dit wordt veelal ook niet verwacht. Liefdadigheid staat voorop en wederkerigheid speelt geen rol. Dit levert echter voor een bepaalde groep burgers, waarbij de afhankelijkheid niet nodig is, gevoelens van schuld en schaamte op. Ze hebben het idee dat de schuld in de relatie zich alsmaar opstapelt en dat deze niet ingelost kan of mag worden. Wanneer mensen met een beperking ook in andere relaties die schuld niet kunnen inlossen, omdat ze vaker in ontvangende en afhankelijke posities verkeren, kan dit hun gevoel van eigenwaarde teniet doen. Op een gegeven moment gaan ze geloven dat ze helemaal niets te geven en te bieden hebben. Dit kan leiden tot het andere uiterste, waarin burgers met een beperking passief en afwachtend worden en alles van de ander verwachten. Van acceptatieschroom en weerstand tegen afhankelijkheid lijkt in dit geval geen sprake meer te zijn. Ook voor mensen zonder beperkingen zijn dergelijke contacten niet prettig. Vooral niet als mensen doorslaan in hun afhankelijkheid en de hulp zonder blijk van waardering aannemen en zelfs goed weten uit te bouwen. Mensen voelen zich uitgebuit en gebruikt wanneer dankbaarheid niet geuit wordt na hulp die ze hebben gegeven. Begrenzing lijkt op zijn plaats. Anders kan te veel asymmetrie binnen contacten waarbij de emotionele betrokkenheid niet sterk is tot beëindiging van relaties leiden. Uitbuiting Uit dit onderzoek blijkt dat, daar waar de begrenzing van contact niet in acht wordt genomen, contacten tussen burgers met en zonder beperkingen een negatieve wending kunnen nemen. In Hoofdstuk 7 is besproken dat welwillende burgers die zich in willen zetten voor mensen met een beperking niet zelden ‘stuklopen’ op het contact. Vooral daar waar grenzen ontbreken, vervagen en overschreden worden, kunnen gemakkelijk problematische situaties ontstaan. Deze conflicten ontstaan door overtreding van stilzwijgende verwachtingen over privacy in de buurt. Daar waar gepaste afstand niet in acht wordt genomen, ontstaan problemen. Geluidsoverlast, het idee dat je in de gaten gehouden wordt, mensen die op de meest vreemde tijden om hulp komen vragen, worden niet geduld en geaccepteerd. Ook grensoverschrijdend en claimend gedrag blijkt een belangrijke oorzaak voor conflicten. Doordat burgers met beperkingen (met name mensen met een verstandelijke beperking) moeilijk ‘perspectief kunnen nemen’ (Teeuwen, 2012) en niet sociaal reflexief (Lichterman, 2005) zijn, kunnen ze moeilijk inschatten dat hun bezoek of hun vraag om hulp niet altijd gepast is. Mensen zonder beperkingen dulden mensen met een beperking in de buurt, maar ze moeten niet te dichtbij komen. Mensen zonder beperkingen blijken minder open te staan en begrip te hebben voor mensen met een beperking dan beleidsmakers hopen. Door het onbegrip over en weer ontstaan irritaties die hoog op kunnen lopen en niet zelden eindigen in pesterijen en getreiter over en weer. Daarnaast zijn burgers met een beperking een gemakkelijke prooi voor kwaadwillenden. Diverse vormen van uitbuiting (zowel financieel, psychisch als seksueel) blijken bij de helft van de 25 geïnterviewde mensen met een verstandelijke beperking en bij vier van de 22 mensen met een psychiatrische achtergrond voor te komen. Mensen zonder beperkingen (buren, vage vrienden, kennissen en verkopers) smeren mensen met een beperking te dure producten en abonnementen aan, verkopen hun spullen voor te weinig geld, zetten ze in als bezorgdienst voor dubieuze pakketjes, gebruiken hun huis als gezelligheidshonk, ontvreemden geld en spullen, of zetten auto’s en brommers op hun naam waarna de mensen met een beperking vervolgens opdraaien voor de boetes. Dit is een erg zorgelijke constatering. Vooral burgers met een verstandelijke beperking die zelfstandig wonen, blijken regelmatig slachtoffer te worden van kwaadwillende medeburgers. Hier is in het debat nog weinig aandacht voor. Vermaatschappelijking van de zorg lijkt een ideaal waar beleidsmakers zich te gemakkelijk achter scharen, omdat ze zich de schaduwzijde onvoldoende realiseren. Conclusies en aanbevelingen In Hoofdstuk 8 beantwoorden we de vraag die centraal staat in dit onderzoek, namelijk of er contact ontstaat tussen mensen met en zonder beperkingen in de samenleving en welke kenmerken dit contact heeft. We constateren dat het niet reëel is om te verwachten dat er spontaan duurzame, warme relaties tussen burgers met en zonder beperkingen tot stand komen waarin mensen over en weer aandacht, hulp en zorg voor elkaar hebben. Elkaar helpen, voor elkaar zorgen en bij elkaar over de vloer komen komt niet zo veel voor en waar het gebeurt is de kans op problemen groot. Er ontstaan wel positieve contacten, maar die bestaan voornamelijk tussen kwetsbare mensen onderling óf tussen weerbare en kwetsbare mensen, waarbij de weerbare burgers al voorgesorteerd staan naar mensen met een beperking omdat ze met hen ervaring hebben. Deze contacten blijven meestal licht en oppervlakkig. Soms ontwikkelen zich contacten waarbij de sociale afstand overbrugd wordt. Dit is vaker het geval bij mensen met een psychiatrische achtergrond. Hoewel ook daar de meeste contacten licht blijven, ontstaan er wel vaker intensievere contacten die meer wederkerig zijn. Contact met mensen met een verstandelijke beperking blijft vooral oppervlakkig en blijkt vaker problematisch. Met name waar het burencontact tussen mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder beperking betreft. Onder de juiste omstandigheden (bijvoorbeeld de burger met beperking is stabiel en kan zich inleven in een ander), met inachtneming van bepaalde voorwaarden (zoals het accepteren van onbalans, je houden aan spelregels binnen het contact) én een actieve matching en ondersteuning door een professional, lijkt het mogelijk om contact tussen burgers met en zonder beperking te stimuleren en uit te bouwen. Voorwaarde is wel dat contacten goed begrensd blijven om ze positief te houden. Vooral daar waar het contact door de omstandigheden begrensd is in duur, frequentie of intensiteit, of door de betrokkenen begrensd wordt, blijven contacten immers prettig. Waar echter de situatie onbegrensd is en betrokkenen niet in staat of in de gelegenheid zijn zelf grenzen te trekken, is de kans groot dat er overlast, conflict, onbegrip, woede, uitbuiting en/of uitputting ontstaat. We denken dat het van belang is om in te zetten op lichte en oppervlakkige contacten en blij te zijn met de enkele contacten die spontaan ontstaan op basis van liefdadigheid. Licht, oppervlakkig en begrensd contact lijkt beter te passen bij de mogelijkheden van burgers met een beperking (te weten, beperkte sociale reflexiviteit en moeilijk perspectief kunnen nemen), het past bij hoe buren en wijkgenoten de relaties graag met elkaar onderhouden (gepaste afstand) en daarmee blijft het gevaar van wederzijdse overvraging binnen deze contacten beperkt. Daarnaast zijn oppervlakkige contacten, veel diepzinniger dan mensen denken, zoals blijkt uit dit onderzoek,. De opbrengst van dergelijke lichte, begrensde, oppervlakkige contacten is voor beide partijen groot. De aanbevelingen die in het laatste hoofdstuk (Hoofdstuk 9) volgen zijn erop gericht om positieve contacten tussen mensen met en zonder beperkingen vorm te geven met inachtneming van bovenstaande voorwaarde. Dus inzetten op licht en begrensd contact, waar mogelijk op basis van wederkerigheid. Eén van de aanbevelingen is bijvoorbeeld het opzetten van projecten in de buurt waarin mensen met beperkingen een duidelijke rol hebben, zoals bijvoorbeeld een kinderboerderij, fietsenmakerij, plantsoenendienst, winkel of restaurant. Dit zijn plaatsen waar afgebakende situaties gecreëerd kunnen worden. Waar mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking een zinvolle dagbesteding hebben die bijdraagt aan hun gevoel van eigenwaarde. En waarin buurtbewoners op een lichte manier in contact kunnen komen met mensen met beperkingen. Beelden over en weer kunnen worden bijgesteld, het draagt bij aan de waardering van groepen burgers van elkaar en bovendien dragen zulke projecten bij aan een leefbare buurt of wijk. De theoretische opbrengst van deze studie is de constatering dat wetenschappers te veel uitgaan van gelijkwaardige relaties waar het wederkerigheid betreft, terwijl er ook veel relaties in de samenleving bestaan waarbij mensen een verschillende uitgangspositie hebben. Dit gaat bijvoorbeeld op voor contact tussen ouders en kinderen, buurtbewoners die allochtoon of autochtoon zijn, tussen mensen met en zonder beperkingen. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat de concepten die uitdrukking dienen te geven aan vormen van wederkerigheid tekortschieten. Als het gaat over contact tussen mensen die een ongelijkwaardige relatie hebben is er een andere vorm van wederkerigheid nodig, namelijk aangepaste wederkerigheid. Wat komt er in de praktijk terecht van de participatiesamenleving? Wie doet er boodschappen voor de zieke buurman met een verstandelijke beperking? Wie helpt een buurtgenoot die herstelt van een depressie om de post op orde te houden? En zitten mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische achtergrond hier eigenlijk wel op te wachten? Willen buurtbewoners wel gezellig samen eten in het wijkrestaurant om de sociale betrokkenheid op elkaar te versterken? In de zogenaamde ‘participatiesamenleving’ moeten mensen meer zorg voor elkaar dragen en juist zorg aan kwetsbare mensen zoals mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische achtergrond staat hoog in het vaandel. Uit het onderzoek van Femmianne Bredewold blijkt dat de meeste mensen helemaal geen contact hebben met iemand die een verstandelijke of psychiatrische beperking heeft. En als er contact is, ontstaan er gemakkelijk problemen. Met name waar grenzen ontbreken, vervagen en overschreden worden, ontstaan gemakkelijk vervelende situaties die ontaarden in conflicten en pesterijen. Positief contact blijkt oppervlakkig contact te zijn. Mensen groeten elkaar en maken een praatje op straat, het hondenveldje of in de winkel. Dit wijkt af van de verwachtingen die opduiken in beleidsverhalen rond de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), maar hoe erg is dat eigenlijk? Dit boek zet het ideaal van de participatiesamenleving met beide benen op de grond en geeft handvatten om de vermaatschappelijking van de zorg en de verwachtingen opkomend na de invoering van de Wmo in goede banen te leiden.